Volgens de Hoge Raad is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening voor de omzetbelasting
ook sprake voor sporten op openbaar terrein. Dit moet wel gepaard gaan met het ter
beschikking stellen van een accommodatie aan de sporters voor het gebruik voor de
sportbeoefening.
Een exploitant stelt op basis van een jaarabonnement aan de abonnementhouders tegen
vergoeding kajuitzeiljachten en andere voor het zeilen benodigde (watersport)attributen
ter beschikking met gebruikmaking van havenfaciliteiten. Volgens Hof Den Haag zijn
de prestaties van belanghebbende niet onderworpen aan het verlaagde tarief, omdat
geen sprake is van ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’.
Hoge Raad casseert uitspraak hof De Hoge Raad ziet dat echter anders. De Hoge Raad belicht eerst onder verwijzing naar
eerdere jurisprudentie de begrippen ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’ en ‘beoefening
van sport’. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat in cassatie niet in geschil is
dat de dienstverlening van de exploitant voor de abonnementhouders één ondeelbare
prestatie vormt. De abonnementhouder heeft de aangeboden diensten gezamenlijk nodig
om te zeilen. Van het gelegenheid geven tot sportbeoefening kan ook sprake zijn wanneer
het eigenlijke sporten geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op openbaar terrein. Dit
moet wel gepaard gaan met het ter beschikking stellen van een accommodatie die de
sporters gebruiken voor de voorbereiding voor het beoefenen van de sport en/of de
afronding daarvan. De jachthavens voldoen aan deze criteria. Verder geldt dat de kajuitjachten
alle zeiljachten zijn. Van zeilers wordt een niet te verwaarlozen lichamelijke activiteit
gevergd. Dit betekent dat, anders dan het hof heeft geoordeeld, de kajuitzeiljachten
voor sportbeoefening worden gebruikt.
Conclusie Nu de exploitant de abonnementhouders de gelegenheid geeft om de zeilsport te beoefenen
en het gebruik van de havenaccommodatie daar noodzakelijk deel van uitmaakt, concludeert
de Hoge Raad dat het verlaagde tarief op de terbeschikkingstelling van de kajuitzeiljachten
van toepassing is.
Bron: Hoge Raad 14-06-2024, Hof Den Haag 21-04-2022 (gepubl. 17-05-2022).