Ook als de inspecteur dankzij een suppletieaangifte van de ondernemer weet dat te
weinig btw is nageheven, kan hij een tweede naheffingsaanslag opleggen.
Een bv houdt zich bezig met het ontwikkelen en produceren van maatwerksoftware, overige
dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie en activiteiten
op het gebied van belastingadvies. Zij heeft aanvankelijk geen aangiften omzetbelasting
ingediend voor de eerste drie kwartalen van 2019. Daarom legt de Belastingdienst naheffingsaanslagen
omzetbelasting over deze drie kwartalen op. In 2020 dient de bv een suppletieaangifte
btw in over de drie kwartalen. De verschuldigde btw-bedragen volgens deze aangiften
zijn hoger dan de nageheven btw. De inspecteur legt de bv daarom nogmaals naheffingsaanslagen
op. De bv gaat in beroep tegen deze aanslagen. Zij beargumenteert dat de suppletieaangifte
kwalificeert als een bezwaarschrift. Op grond van het zogeheten verbod op ‘reformatio
in peius’ mag het instellen van een beroepschrift niet ertoe leiden dat zij erop achteruit
gaat. Volgens de bv heeft de Belastingdienst dit verbod geschonden.
Geen schending van verbod op reformatio in peius Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur mag naheffen als hij tijdens de bezwaarschriftprocedure
op de hoogte raakt van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat een belastingplichtige
meer belasting is verschuldigd. Daarbij geldt als voorwaarde dat hij daartoe ook bevoegd
zou zijn als geen bezwaarschrift zou zijn ingediend. Het hof redeneert dat de Belastingdienst
door het instellen van het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen van 31 oktober 2020
op het spoor is gekomen van de omstandigheid dat te weinig btw is nageheven. Maar
die omstandigheid staat het opleggen van de latere naheffingsaanslagen niet in de
weg. De inspecteur is immers bevoegd om deze omzetbelasting na te heffen en heeft
voldaan aan de desbetreffende voorwaarden. Het opleggen van de naheffingsaanslag is
niet toegestaan als dit in strijd zou zijn met enig algemeen beginsel van behoorlijk
bestuur. Maar dat is niet gesteld en evenmin gebleken. Het hoger beroep van de bv
is ongegrond.
Bron: Hof Den Haag 11-04-2024 (gepubl. 06-06-2024).