Hof Den Haag oordeelt dat een ongerealiseerde waardestijging van een tweede woning
niet behoort tot het werkelijk rendement in het kader van rechtsherstel.
Het box 3-vermogen in 2019 van een vrouw en haar echtgenoot bestaat uit bank- en spaartegoeden
in Nederland, een tweede woning, een aandeel in de reserve van een Vereniging van
Eigenaren (VvE) en een schuld. Het echtpaar verhuurt de tweede woning niet en houdt
die woning evenmin aan als belegging. De vrouw is het niet eens met de manier waarop
de Belastingdienst haar inkomen uit sparen en beleggen over 2019 heeft berekend. Zij
meent recht te hebben op rechtsherstel. Een beroepsprocedure voor Rechtbank Den Haag
levert echter slechts een beperkt succes op. Zo merkt de rechtbank op dat de WOZ-waarde
van de woning voor 2018 € 164.000 bedraagt en in 2019 een waarde van € 176.000 heeft.
Dat betekent dat sprake is van een ongerealiseerde waardestijging. De rechtbank betrekt
deze ongerealiseerde waardestijging in het werkelijk rendement.
Daadwerkelijk behaald rendement op VvE-aandeel Het hof verwerpt in hoger beroep het standpunt dat ongerealiseerde waardestijgingen
deel uitmaken van het werkelijk rendement. In beginsel mag niet meer worden belast
dan feitelijk genoten rentes, dividenden, huren, royalty’s en mogelijk andere vormen
van direct gerealiseerde vermogensopbrengst. Ook het daadwerkelijk behaalde rendement
op het aandeel in het VvE-vermogen telt mee. Omdat beide partijen de hoogte van dit
rendement niet aannemelijk maken, stelt het hof zelf het rendement op het VvE-aandeel
op € 2.500. Door deze aanpassingen komt het inkomen uit box 3 van de vrouw op een
lager bedrag te staan. Dit lagere bedrag vormt geen individuele en buitensporige last,
zo oordeelt het hof.
Bron: Hof Den Haag 05-03-2024 (gepubl. 07-05-2024).