Bel ons Stuur een mail Klantenportaal Naar klantenportaal

​Wisselt een aandeelhouder in het kader van een ruziesplitsing aandelen in een bv om
voor aandelen in een ander bedrijf? Dan kan dit de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling
beperken.

Hof Arnhem-Leeuwarden moet in een verwijzingszaak beoordelen in welke mate de schenking
van een aanmerkelijk belang in een bv onder de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) viel.
Het hof moet van de Hoge Raad nagaan of de schenker, de moeder van de begunstigde,
voldoet aan de indirecte bezitseis. Daarbij moet het hof in het bijzonder beoordelen
of de dochtervennootschappen van de bv voorafgaande aan de splitsing minimaal twee
objectieve ondernemingen dreven.
Een of twee ondernemingen? Het hof gaat na of de dochtervennootschappen een onderneming zoals bedoeld in de inkomstenbelasting
hebben gedreven. Wil dat het geval zijn, dan zal een duurzame organisatie van kapitaal
en arbeid aanwezig moeten zijn. Deze organisatie moet zijn gericht op het deelnemen
aan het maatschappelijk verkeer met het oogmerk winst te behalen. Nu kan een belastingplichtige
met zijn activiteiten meerdere objectieve ondernemingen drijven. Als voldoende samenhang/een
nauw verband bestaat tussen twee of meer activiteiten behoren zij tot één objectieve
onderneming. Daarbij dient men te kijken naar de aard van de activiteiten, mogelijke
economische/commerciële en/of organisatorische verbondenheid. Volgens de begunstigde,
de zoon van de schenker, vormen de twee activiteiten – te weten de exploitatie van
hoorcentra (‘horen’) en de exploitatie van optiekcentra (‘zien’) – één objectieve
onderneming. Tussen de partijen is niet in geschil dat:

de presentatie van alle winkels altijd één geheel is geweest, bijvoorbeeld qua logo’s,
kleurstelling, naamgeving, interieur en de website;

op één plaats heeft de uitoefening van beide activiteiten plaatsgevonden in dezelfde
winkel, maar voor de rest sprake was van gescheiden winkels horen en zien;

de activiteiten van horen en zien over drie verschillende dochtervennootschappen van
een tussenhoudstervennootschap waren verdeeld;

het bepalen van de financiële resultaten van de horen- en de zien-winkels per dochtervennootschap
heeft plaatsgevonden. De consolidatie heeft plaatsgevonden op het niveau van de tussenhoudstervennootschap;

baliemedewerkers het agendabeheer voor zowel de horen- als de zien-winkels hebben
gedaan en dat uitwisseling van medewerkers over vestigingen lokaal mogelijk was;

de groep geheel bij [de bank] bankierde, al was sprake van aparte bankrekeningen;
en

de activiteiten en voorraden van horen en zien verschillend waren.

Onvoldoende onderbouwing De zoon kan echter niet onderbouwd aangeven op welke wijze de besluitvorming binnen
de door hem gestelde centrale leiding van het concern heeft plaatsgevonden. Hoe het
vaststellen van de managementfees van die centrale leiding zou hebben plaatsgevonden,
maakt hij evenmin duidelijk. Hetzelfde geldt voor de verdeling van deze fees over
de verschillende dochtervennootschappen en de doorbelasting van de kosten van onderling
uitgeleend personeel. De zoon maakt ook niet duidelijk wat de taken van de vestigingsleiders
van de winkels waren. Wel verklaart hij dat de mensen in de winkel zelf verantwoordelijk
zijn voor de dagelijkse gang van zaken. Maar dat is allemaal onvoldoende om het hof
ervan te overtuigen dat sprake is geweest van één centrale leiding.
Afzonderlijke ondernemingen Mede gezien het geografische verschil in de afzetmarkten van horen en zien en het
onderbrengen van de activiteiten in afzonderlijke rechtspersonen ligt het meer voor
de hand dat de dochtervennootschappen elk afzonderlijk minimaal één objectieve onderneming
exploiteerden. De zoon heeft uiteindelijk, via de ruziesplitsing, de afsplitsing en
de schenking de objectieve onderneming ‘horen’ van de ene dochtervennootschap voortgezet,
aldus het hof. In dat kader zijn de belangen bij de overige ondernemingen van de tussenhoudstervennootschap
uitgeruild. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag correct
is. Daarmee verklaart het hof het hoger beroep van de zoon ongegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 12-03-2024 (gepubl. 22-03-2024). 

Punt & Van de Weerdt