Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling
voor schenkingen van ouders aan kinderen in 2011 in de weg staat aan toepassing van
de verhoogde vrijstelling voor eigenwoningschenkingen in 2019.
Een zoon ontvangt in 2011 van zijn ouders een schenking van € 24.144. Daarbij wordt
een beroep gedaan op de destijds geldende verhoogde vrijstelling voor schenkingen
van ouders aan kinderen. In 2018 en 2019 schenken de ouders in totaal € 100.000. Daarbij
wordt een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen
woning. De inspecteur heeft het beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling voor
de eigen woning niet geaccepteerd. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil
of de inspecteur het beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling voor de eigen woning
terecht heeft geweigerd.
Geen recht meer op schenkingsvrijstelling eigen woning De rechtbank stelt vast dat de zoon in 2011 een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling
voor schenkingen van ouders aan kinderen heeft gedaan. Daardoor kan de zoon volgens
de rechtbank de verhoogde vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning niet meer
toepassen. Volgens de zoon is het niet mogen aanvullen van de schenkingsvrijstelling
tot ongeveer € 100.000 in 2019 onredelijk en onbegrijpelijk. Ook vindt de zoon dat
dit leidt tot ongelijke behandeling van belastingplichtigen. De rechtbank ziet in
deze stellingen echter geen aanleiding een ander oordeel te geven.
Ruime beoordelingsvrijheid wetgever De rechtbank verwerpt ook het beroep op ongelijke behandeling. Aan de wetgever komt
een ruime beoordelingsvrijheid toe. Met het beperken van de uitvoeringslasten voor
de Belastingdienst heeft de wetgever volgens de rechtbank een goede rechtvaardiging
gegeven voor de ongelijke behandeling door het overgangsrecht.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 18-07-2024 (gepubl. 25-07-2024).