De Hoge Raad bevestigt dat goodwill moet zijn gekocht, wil het een bezitting zijn
bij het toetsen of een lichaam kwalificeert als een onroerendezaakrechtspersoon.
Een bv koopt op 15 december 2016 41% van de certificaten van aandelen in een houdstermaatschappij
van een groep. De werkzaamheden van deze groep bestaan uit het verhuren van opslagruimte
(self-storage) en het verhuren van miniboxen voor opslag. De aandeelhouder van de
bv is de zoon van de enig aandeelhouder van de vennootschap die de certificaten heeft
verkocht. In deze situatie komt de vraag op of de houdstermaatschappij kwalificeert
als een onroerende zaak voor de overdrachtsbelasting. Meer specifiek gaat het om de
vraag wat het aandeel is van de onroerende zaken in de totale bezittingen. Hierbij
is vooral in geschil of de goodwill, die is toe te rekenen aan de verkregen onderneming,
in dit verband kwalificeert als een bezitting. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat dit
niet het geval is. Daarop gaat de bv in cassatie.
De Hoge Raad redeneert als volgt. De wetgever is ervan uitgegaan dat in dit verband
de evenredige toerekening van bezittingen en schulden van de desbetreffende deelneming
moet plaatsvinden aan de hand van de geconsolideerde balans van de rechtspersoon en
de deelneming. Dat wijst erop dat uitsluitend op de balans opgenomen actiefposten
meetellen als bezittingen. Dat de fiscale balans hierbij bepalend is, sluit aan bij
de werking van de voorganger van de Wet belastingen van rechtsverkeer, de Registratiewet
1917. Volgens de regels van goedkoopmansgebruik was het volgens de wetgever geoorloofd
op die balans gekochte goodwill op te nemen. Daardoor kwalificeert zelf gekweekte
goodwill in dit verband niet als een bezitting. Als voor de toetsing niet op de fiscale
balans vermelde goodwill ook zou meetellen, zou men bij elke overdracht van aandelen
in een onroerendezaakrechtspersoon een berekening van die goodwill moeten maken. De
Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de bv ongegrond.
Bron: Hoge Raad 27-01-2023