Het vermogen van een stichting kan als een afgezonderd particulier vermogen worden
aangemerkt als dit onder ongebruikelijke voorwaarden is ingebracht. Dit vermogen valt
dan binnen de nalatenschap.
Een man is de enig erfgenaam van zijn in 2013 overleden moeder. De moeder was betrokken
bij de verwerving van vier panden door een stichting waarvan zij beide bestuurders
waren. Eén pand was haar eigendom en is in feite om niet ingebracht. De stichting
verwierf twee andere panden onder maatschappelijk ongebruikelijke voorwaarden van
de moeder, omdat zij feitelijk borg stond voor de hypotheken. Het vierde pand kocht
de stichting zelf, maar ook hier stond de moeder feitelijk borg. De inspecteur legt
een aanslag erfbelasting op aan de zoon voor de vier panden van de stichting. Hij
stelt dat er sprake is van een afgezonderd particulier vermogen (APV) dat moet worden
aangemerkt als vermogen van de moeder.
Vermogen stichting is een APV Hof Den Haag volgde de inspecteur. Het vermogen van de stichting kon worden aangemerkt
als een APV, dan wel behoorde op grond van ‘fiscale transparantie’ tot de nalatenschap
van de moeder. De panden waren onder ongebruikelijke voorwaarden verworven en de stichting
hield zich feitelijk alleen bezig met verhuur in plaats van haar maatschappelijk doel.
Het vermogen werd ook door de moeder gebruikt voor haar eigen belang (een meer dan
bijkomstig particulier belang). De zoon maakte niet aannemelijk dat hij geen begunstigde
in de zin van de APV-regeling was.
Cassatieberoep ongegrond De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof. Het hof heeft de wet niet verkeerd
uitgelegd en de uitspraak is voldoende gemotiveerd. De zoon heeft in hoger beroep
niet aangevoerd dat een deel van het vermogen van de stichting aan hem moet worden
toegerekend, en dus niet erfrechtelijk is verkregen. Het hof is daarom terecht niet
ingegaan op die mogelijkheid.
Bron: Hoge Raad 01-12-2023.