Van een film die is geselecteerd als openingsfilm van een festival en verschillende
nominaties heeft ontvangen, mag men verwachten dat deze succesvol zal zijn. Als dit
succes uitblijft, mogen de participanten daarom in beginsel een verlies aftrekken.
Een man neemt in het jaar 2017 samen met twee anderen als stille maat deel in een
stille maatschap. De beherende vennoot van deze stille maatschap is een dochtervennootschap
van een holding. De dochtervennootschap brengt de kennis, deskundigheid en vlijt van
haarzelf en haar bestuurders in de maatschap in. De stille maten brengen naast hun
kennis, deskundigheid en vlijt ieder een bedrag van € 93.333 in. Bovendien brengen
de stille maten de al verkochte uitzendrechten AVRO/TROS, het voorschot op opbrengsten
die de distribiteur van de film moet betalen en de opbrengsten uit crowdfunding in
de maatschap in. Deze rechten en opbrengsten bedragen bij elkaar € 183.838. De maatschap
merkt dit bedrag aan als een bate. Het doel van de maatschap is om samen met een andere
bv via een vof een onderneming te exploiteren. Het doel van deze onderneming is de
financiering, productie en exploitatie van een speelfilm.
De man stelt dat hij op zijn participatie in de stille maatschap in 2017 een aftrekbaar
verlies heeft geleden. De inspecteur betwist echter dat deze participatie een bron
van inkomen is. Hij meent dat een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt. In de
beroepsprocedure verwerpt Rechtbank Noord-Holland dit standpunt van de Belastingdienst.
Volgens de rechtbank heeft de man in het begin mogen verwachten dat de film een succes
zou zijn. De film is gebaseerd op het boek van een bekende auteur, geregisseerd door
een regisseur van naam en geselecteerd als openingsfilm van een festival. Dat wijst
erop dat de film in de filmwereld goed is ontvangen. Daarnaast heeft de film negen
prijsnominaties en goede recensies gekregen. Dat het verwachte voordeel (nog) niet
is gerealiseerd, heeft te maken met onvoorziene omstandigheden. Daarbij valt te denken
aan het sluiten van bioscopen tijdens de coronacrisis.
Vervolgens behandelt de rechtbank de vraag of men moet afwijken van het verlies zoals
de man dat opgeeft. De rechtbank ziet daarvoor geen reden. De winstverdeling in de
vof en de stille maatschap is overeengekomen tussen onafhankelijke derden. De stille
maten zijn allen in gelijke mate gerechtigd tot de resultaten van de maatschap. De
Belastingdienst maakt de onzakelijkheid van deze winstverdeling niet aannemelijk.
Dat het resultaat 2017 volgens de jaarrekening voor de man een groter verlies oplevert
dan de kasmiddelen die hij in de periode 2017 – 2020 heeft opgeofferd, doet daar niets
aan af. Zijn resultaat uit de maatschap is immers het resultaat dat voortvloeit uit
de opbrengsten en kostenverdeling volgens de maatschapsovereenkomst en de vof. Dit
resultaat is onafhankelijk van het verloop van kasstromen tussen de man en de maatschap
in de periode 2017 – 2020. De rechtbank oordeelt daarom dat de Belastingdienst de
aangifte van de man moet volgen.
Bron: Rb. Noord-Holland 30-01-2023 (gepubl. 09-02-2023)