Als een dga borg staat voor een bedrag dat laag is vergeleken met de winstprognoses,
is al gauw sprake van een zakelijke borgstelling.
Een man is in 2014 statutair directeur en enig aandeelhouder van een bv die weer aandelen
in verschillende (klein)dochtervennootschappen binnen een groep houdt. De groep van
vennootschappen houdt zich bezig met het ontwikkelen en bouwen van hijskranen. Een
bank heeft de groep in 2006 € 2 miljoen uitgeleend. Dit krediet is gebruikt om de
bedrijfsuitoefening en een overname van een eerder afgesloten kredietfaciliteit bij
een andere bank te financieren. De dga heeft zich voor € 150.000 borg gesteld. In
2011 en 2012 vinden verhogingen van de kredietlimiet plaats. Op 18 februari 2013 gaat
de groep failliet en ruim een jaar later betaalt de dga € 60.000 aan de bank. Hij
wil dit bedrag aftrekken als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Maar de
Belastingdienst weigert deze aftrek, omdat de borgstelling niet zakelijk zou zijn.
Het geschil belandt uiteindelijk voor Hof Amsterdam.
Groep was levensvatbaar Het hof verlangt van de inspecteur dat hij aannemelijk maakt dat de dga door borg
te staan een risico heeft genomen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen
als daar geen winstafhankelijke vergoeding tegenover stond. Volgens het hof is de
inspecteur daarin niet geslaagd. In het kader van het verstrekken van het krediet
is de levensvatbaarheid van de groep doorgelicht. Uit een rapport blijkt dat voor
de volgende jaren een positieve winstverwachting heeft bestaan. De onderneming heeft
ook voldoende buffer gehad voor tegenslag. Bovendien is het bedrag van de borgstelling
gering ten opzichte van de omzet- en exploitatieprognose. Het hof oordeelt daarom
dat de borgstelling zakelijk was. De dga mag daarom het afwaarderingsverlies aftrekken.
Bron: Hof Amsterdam 16-05-2023 (gepubl. 18-10-2023).