Een pand dat pas na uitgebreide aanpassingen het karakter van woning kan verkrijgen,
is geen woning voor de overdrachtsbelasting.
Een bv verkrijgt in 2019 een perceel grond met een gebouw erop. Op het perceel is
in 1614 een woning gebouwd die in de 18de eeuw volledig is gesloopt. Vervolgens is
op het perceel een nieuw object gebouwd als woning. Vanaf 1930 is het desbetreffende
adres niet bewoond geweest. Vanaf 1935 is het gebouw gebruikt als bankgebouw en effectenkantoor.
Daarbij hebben door de jaren heen verbouwingen plaatsgevonden om het gebruik als (bank)kantoor
mogelijk te maken of te continueren. Op 17 september 1974 heeft het gebouw de status
van rijksmonument gekregen. De bv stelt dat zij over haar verkrijging van de onroerende
zaak slechts 2% overdrachtsbelasting hoeft te betalen. Zij meent dat het gebouw kwalificeert
als een woning. In 2019 gold nog niet de eis dat het om een eigen woning moet gaan.
De bv betoogt dat slechts beperkte aanpassingen vereist zijn om het pand weer geschikt
te maken voor bewoning.
Herstel naar oude toestand is niet vereist Zowel de Belastingdienst als Rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn het niet eens met
de bv. Daarop gaat de bv in hoger beroep. Hof Den Bosch oordeelt dat het pand door
de verschillende renovaties sinds 1930 de aard voor bewoning heeft verloren. Volgens
het hof zijn meer dan beperkte aanpassingen nodig om de onroerende zaak weer geschikt
te maken voor bewoning. Overigens merkt het hof daarbij op dat bij de beoordeling
of er meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn, een volledig herstel naar de oude
toestand niet is vereist. Vereist is dat de niet meer dan beperkte aanpassingen de
onroerende zaak weer geschikt maken voor bewoning. Het hof verklaart het hoger beroep
van de bv ongegrond.
Bron: Hof Den Bosch 18-09-2024 (gepubl. 24-09-2024).