Als de resultaten van een bv vóór de toepassing van het gebruikelijk loon vaak lager
zijn dan het vaste minimum, is dat in beginsel reden om het gebruikelijk loon te matigen.
Een man en zijn echtgenote houden in 2018 elk 50% van de aandelen in een holding.
De man is tevens directeur van deze holding. De holding is bestuurder en voor 50%
aandeelhouder van twee dochtervennootschappen. Voor al deze vennootschappen verricht
de man werkzaamheden. Vanwege deze werkzaamheden neemt de Belastingdienst bij de dga
over het jaar 2018 een bedrag van € 45.000 aan gebruikelijk loon in aanmerking. Dit
is in dat jaar het vaste minimumbedrag. De dga weet echter voor Hof Den Haag overtuigend
aan te tonen dat zijn gebruikelijk loon lager moet zijn dan dit minimum. Uit de jaarstukken
en aangiften vennootschapsbelasting van de holding blijkt dat haar winsten in de jaren
2015–2021 gemiddeld genomen zeer bescheiden zijn. In de jaren 2019 en 2020 heeft de
holding zelfs verlies geleden. Daarnaast heeft de holding in alle jaren een negatief
ondernemingsvermogen en een forse schuld aan de dga.
Lage resultaten van dochtervennootschappen Hoewel in 2018 de belastbare winst van de holding met een bedrag van € 35.617 relatief
hoog is geweest, is dat te weinig om het vaste minimum aan gebruikelijk loon te hanteren.
Daardoor zou immers de winst direct negatief worden. Ook zou de holding dan niet meer
in staat zijn bescheiden investeringsbeslissingen te nemen. Dit zou de continuïteit
van de onderneming in gevaar brengen. Verder zijn de resultaten van de dochtervennootschappen
zo laag geweest, dat zij de financiële positie van de holding niet hebben versterkt.
Op 9 augustus 2019 is een van de dochtervennootschap zelfs ontbonden vanwege een gebrek
aan baten. Het hof accepteert echter geen gebruikelijk loon van nihil. Dat komt onder
meer doordat de holding wel een bedrag aan loonkosten heeft opgegeven. Uiteindelijk
stelt het hof het gebruikelijk loon vast op € 10.240.
Bron: Hof Den Haag 07-03-2023 (gepubl. 11-04-2023)