Een btw-ondernemer voldoet niet aan zijn verplichting om een suppletieaangifte in
te dienen als hij zijn btw-schuld in de jaarrekening bij de Vpb-aangifte opneemt.
Maar wie dat in het verleden heeft gedaan, hoort geen vergrijpboete te krijgen.
Constateert een btw-ondernemer dat hij in een aangifte over een tijdvak in de afgelopen
vijf kalenderjaren als gevolg van een onjuiste btw-aangifte te weinig omzetbelasting
heeft afgedragen? Dan moet hij een suppletieaangifte indienen om daarmee alsnog de
juiste inlichtingen te verstrekken. De ondernemer moet die suppletie indienen op een
wijze die de inspecteur aangeeft. In een zaak voor de Hoge Raad heeft een fiscale
eenheid (FE) voor de omzetbelasting geen suppletieaangifte als zodanig gedaan. Maar
de FE heeft op de jaarrekening bij de aangifte vennootschapsbelasting wel een balanspost
te betalen omzetbelasting gespecificeerd als ‘omzetbelasting suppletie’. Naar aanleiding
van deze balanspost is de fiscus een boekenonderzoek gestart. Dit boekenonderzoek
is voor de inspecteur een reden om de FE een naheffingsaanslag omzetbelasting en een
vergrijpboete op te leggen.Maar Hof Den Haag heeft de boete vernietigd. Daarbij wijst het hof erop dat de FE
door haar jaarrekening inclusief btw-schuld aan de Belastingdienst te sturen de inspecteur
specifieke inlichtingen heeft gegeven over haar btw-verplichting. Dat de Belastingdienst
naar aanleiding van de ontvangst van de jaarrekening een boekenonderzoek start, betekent
volgens het hof zelfs dat de inspecteur de ontvangen informatie als zodanig heeft
opgevat. In deze situatie valt volgens het hof niet te zeggen dat de FE haar inlichtingenverplichting
heeft geschonden.
Pleitbaar standpunt Op grond van de hofuitspraak zou men kunnen denken dat een btw-ondernemer via zijn
aangifte vennootschapsbelasting kan voldoen aan zijn suppletieaangifteplicht. De Hoge
Raad maakt duidelijk dat dit standpunt onjuist is. Maar het standpunt is wel pleitbaar
geweest, althans vóór dit arrest. Daarom laat de Hoge Raad de vernietiging van de
boete in stand.
Bron: Hoge Raad 31-03-2023