De Nederlandse inkomstenbelasting kent een vestigingsplaatsfictie die onder omstandigheden
een step-up bij remigratie van een dga in de weg kan staan.
Een man houdt alle aandelen in een Nederlandse bv. In 2001 emigreert hij naar het
Verenigd Koninkrijk (VK). In 2003 verhuist hij naar België. Het jaar daarop vindt
een verplaatsing plaats van de werkelijke leiding van de bv naar Curaçao. Op 10 januari
2017 remigreert de man naar Nederland. Op die datum is ook de werkelijke leiding van
de bv ‘terugverplaatst’ naar Nederland. België heeft geen belasting geheven. De inspecteur
heeft bij de vaststelling van de step-up geen rekening gehouden met de waardeaangroei
tussen het moment van verplaatsing van de werkelijke leiding van de bv van Nederland
naar Curaçao en het moment waarop na deze verplaatsing tien jaren waren verstreken.
Rechtbank Noord-Holland meent dat de inspecteur daarmee juist heeft gehandeld.
Ook buitenlandse belastingplicht bij fictieve vestiging De dga gaat vervolgens in cassatie. Na een uiteenzetting van het juridische kader
oordeelt de Hoge Raad als volgt. Men moet de vraag of een houder van een aanmerkelijk
belang (ab) ter zake daarvan buitenlands belastingplichtig was in de periode voordat
hij in Nederland komt wonen, beoordelen naar de wettelijke regels over de buitenlandse
belastingplicht die golden in de desbetreffende periode. Op grond van die regels omvat
de buitenlandse belastingplicht ter zake van een ab het geval dat de bv feitelijk
of fictief in Nederland is gevestigd. De dga stelt dat deze vestigingsplaatsfictie
niet is bedoeld om een ab-claim te vestigen op waardeaangroei ontstaan na verplaatsing
van de werkelijke leiding van de vennootschap uit Nederland. Maar deze stelling is
onjuist, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de man
daarom ongegrond.
Bron: Hoge Raad 20-09-2024, Rb. Noord-Holland 19-10-2021 (gepubl. 27-10-2021).