Zodra de inspecteur een belastingaanslag heeft verstuurd, behoort deze aanslag niet
meer tot de stukken die hij moet in brengen in een beroepsprocedure.
De Belastingdienst heeft aan een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting een naheffingsaanslag
omzetbelasting en een vergrijpboete opgelegd. De FE gaat in beroep tegen deze naheffingsaanslag.
In de procedure brengt de inspecteur de naheffingsaanslag niet in. Volgens Hof Den
Haag heeft de inspecteur daarmee niet zijn verplichting geschonden om de relevante
stukken in te brengen. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Zodra het aanslagbiljet
is verzonden aan de belastingschuldige, beschikt de inspecteur immers niet meer over
dat biljet. Daardoor kan hij dit stuk ook niet inbrengen. In dit geval heeft de inspecteur
evenmin een kopie van het aanslagbiljet gemaakt. Daardoor heeft hij met het niet overleggen
van een kopie evenmin zijn plicht geschonden om de relevante stukken in te brengen.
Verder overweegt de Hoge Raad dat de omstandigheid dat een aanslagbiljet niet op de
juist wijze is bekendgemaakt, geen grond is voor vernietiging van de daarop vermelde
aanslag of boetebeschikking.
Geen sprake van opzet Wat betreft de boetebeschikking, slaagt het cassatieberoep wel. De Hoge Raad merkt
op dat opzet of grove schuld moet bestaan op het tijdstip waarop de FE elke maand
uiterlijk de verschuldigde omzetbelasting moest voldoen. Het hof heeft dit miskend.
Bovendien is uit de omstandigheid dat de niet-betaalde omzetbelasting zowel absoluut
als relatief omvangrijk is, niet af te leiden dat de FE met (voorwaardelijk) opzet
heeft gehandeld. Opzet is zelfs niet te concluderen als stelselmatig en langdurig
te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan. Ook de omstandigheid dat de FE zich
ervan bewust had moeten zijn dat de betaling op aangifte onjuist was, levert geen
opzet op. Omdat de inspecteur subsidiair grove schuld heeft verweten, verwijst de
Hoge Raad de zaak naar Hof Amsterdam.
Bron: Hoge Raad 31-03-2023