Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat voor de berekening rechtsherstel box 3 het aandeel
in VvE-reserves moet worden gewaardeerd als bank- en spaartegoed. Verder oordeelt
het hof dat voor de leegwaarderatio van de kale huur moet worden uitgegaan.
Een echtpaar bezit diverse woningen die in box 3 vallen. Daarnaast hebben zij een
eigen woning. Voor de eigen woning en enkele woningen die in box 3 vallen hebben ze
een aandeel in VvE-reserves. In 2018 is de WOZ-waarde van een woning € 194.000. Voor
de verhuur van die woning ontvangt het echtpaar € 790 per maand, bestaande uit € 650
kale huur en € 140 voor bijkomende diensten. Voor een andere woning bedragen de ontvangen
huur en de vergoeding voor bijkomende diensten per maand € 825. De WOZ-waarde bedraagt
€ 199.000. Het echtpaar is voor 90% eigenaar van deze woning. In geschil bij Hof Arnhem-Leeuwarden
is de bepaling van de leegwaarderatio voor de twee woningen. Ook is in geschil de
waardering van de VvE-reserves in het kader van het rechtsherstel box 3.
Het hof oordeelt dat de ontvangen maandelijkse kale huur uitgangspunt voor het bepalen
van de leegwaarderatio is. Volgens het hof moet de eerste woning met WOZ-waarde € 194.000
voor box 3, uitgaande van een kale huur van € 7.800 per jaar, gewaardeerd worden op
€ 129.980. Dit is 67% van € 194.000. Voor de tweede woning gaan partijen voor het
bepalen van de leegwaarderatio uit van een waarde van € 161.100. 67% hiervan is € 107.937.
Uitgangspunt hiervoor is een jaarlijkse kale huur van € 7.980.
Verder is het hof van oordeel dat onvoldoende rechtsherstel wordt geboden als het
fictieve rendement op het aandeel in VvE-reserves 5,38% (2018) bedraagt. Het hof bepaalt
daarom dat voor de waardering van het aandeel in de VvE-reserve het forfaitair rendement
van 0,12% geldt. Dat is het forfaitaire rendement voor bank- en spaarsaldi in 2018.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 10-01-2023 (gepubl. 20-01-2023)